Dag 19 en 20: Over de Dragon's Backbone en terug

Oh, wat waren we brak, de dag na het huwelijksfeest! En om half negen al zouden de minibusjes met ons en een select gezelschap Chinese vrienden voorrijden voor de rit naar de bergen... Een van de eersten die we tegenkwamen in de hal was Jing in haar rode cocktailjurkje en op gouden ballerina's, helemaal in distress omdat de bergwandelkleren die ze had klaargelegd, in de drukte van het trouwfeest thuis waren achtergebleven en met het spitsverkeer hier is 'even naar huis om ze op te halen' geen optie. Dan maar zo, met mijn vest als jas tegen de verwachte avondkou. Een rit van drieëneenhalf uur brengt ons door steeds hoger wordende bergen naar Longji, het gebied dat wereldberoemd is om de eindeloze, tot heel hoog op de berghellingen aangelegde rijstterrassen. Bij de parkeerplaats wordt ons hele gezelschap onmiddellijk bestormd door Yao-vrouwen met draagmanden. Het is er de gewoonste zaak van de wereld je bagage de berg op te laten dragen, horen we. De vrouwen werken in shifts en op vaste dagen; om te kunnen werken moeten ze op hun beurt wachten, en dat gaat niet altijd even rustig, merkten we, en bovendien is de prijsbepaling van het type nattevingerwerk en dus zeer concurrerend, met verschillen van van 10 yuan (1,20 euro...). Wij, met onze westerse afkeer van slavenwerk, moeten echt een schroom overwinnen om onze rugzakken te laten dragen, maar óh, wat een goede beslissing, realiseren we ons als we eenmaal op weg zijn naar boven. De draagsters lopen in kolonne als klipgeiten langs de soms behoorlijk steile trappen en padden. We lopen in de stralende zon tussen rijstvelden en door bossen, zijn sprakeloos van de onwaarschijnlijke schoonheid van dit voor ons totaal nieuwe landschap. Het is bevreemdend er een soort Zwitserse chaletbouw te zien maar dan van ander hout, en in een heel erg on-Zwitserse omgeving. De pittige klim eindigt na ruim twee uur in het bergdorp Tiántóuzhài, waar we in guesthouse Yue Pan Wan de nacht zullen doorbrengen. We hebben voor een berghotel uitermate luxe kamers, met twee plankharde bedden, warm en koud stromend water, een eigen WC en zelfs een douche. Die laatste is een slang met een douchekop eraan, maar het hotel voorziet niet in handdoeken en wij ook niet, dus daar hebben we weinig aan. Op het terras met het mooiste uitzicht van de wereld, op de rijstvelden en de bergtoppen aan de overkant, krijgen we een lunch voorgeschoteld, nieuwsgierig gadegeslagen door de Yaovrouwen die in het dorp wonen en er hun hand- en fabrieksmatig gemaakte spullen aan de toeristen verkopen. Ze zijn in klederdracht maar niet van de folkloristische soort: deze vrouwen dragen altijd zwartwitte beenwindsels, geplisseerde rokjes tot net over de knie, knalroze vestjes en kleurrijke bindceintuurs en ze hebben allemaal hun megalange haar opgewikkeld en onder een op een speciale manier gevouwen doek gestopt. H et zijn uiterst gewiekste verkoopsters die meteen doorhebben dat wij belangstelling hebben voor hun koopwaar, maar dankzij Ping en Jing, ervaren afdingsters, betalen we toch niet de hoofdprijs voor wat we kopen. Marjon, Annet en ik besluiten de tweede wandeling van de dag niet mee te lopen - Annet is nog steeds beurs, ik heb behoorlijk last van mijn hielspoor, en Marjon besluit solidair ook in het dorp te blijven. Later horen we dat het een goede beslissing was om niet mee te gaan lopen: de wandeling was erg steil en voor iemand met hoogtevrees eigenlijk niet te doen. We troosten ons met de gedachte dat we dan wel niet over de ruggengraat van de draak hebben gelopen, maar in elk geval wel over zijn ribbenkast. Wij wandelen een beetje in en om het dorp (slagen er zelfs in om even te verdwalen!), maken foto's, zitten in de zon en zijn getuige van de dagelijkse gang van zaken op deze hoogte. Zwaarbeladen paarden, ezels en mensen op het pad onder en naast het terras, er wordt een dikke, diepgroene bamboesteel in stukken gezaagd (later zal er gekruide rijst in worden klaargemaakt), kijken naar de twee zielige bamboeratten in hun veel te kleine kooitjes en hebben een bijna-dagtaak aan het afwimpelen van de verkoopvrouwen. Geleidelijk zien we de zon de hellingen van goudgeel via donkeroranje naar dieppaars kleuren, tot er alleen contouren over zijn met daarboven de op één dag na volle maan. Avondeten doen we binnen - het is koud geworden. Halverwege de maaltijd valt de stroom uit, niet alleen bij ons maar in de hele vallei. Dat gebeurt hier kennelijk vaker: er gaat noodverlichting branden op de gang bij de kamers en op de tafels worden kaarsen gezet. Net zo plotseling gaat alles weer aan en kan het aangekondigde drinkfeest ter ere van Jacob en Jing gewoon doorgaan. Maar dat duurt maar kort, want iedereen is moe, en morgen moet de hele weg ook weer teruggelopen worden. De maan schijnt in onze houten kamer, de nachtkrekels zijn luid en duidelijk, en zo vallen we in slaap, met ons hoofd vol prachtige beelden. Ik ben vroeg wakker, maar heb als een blok geslapen op deze plank aller planken. De zon komt op en gooit bakken fel strijklicht over de hellingen. Buiten is het fris zoals het alleen 's morgens vroeg in de bergen aanvoelt, heerlijk! Na het Chinese ontbijt met noedels en heel veel eieren wordt de bagage weer verdeeld over de draagsters en lopen we terug naar beneden, maar niet rechtstreeks: we maken een omweg via uitzichtpunt 2. Eerst een eind omlaag en daarna een flinke klim naar boven, maar het is het waard. Naar alle kanten hebben we wijds uitzicht over bergen met poëtische namen als Zeven Sterren en de Maan, Negen Draken en Vijf Tijgers, Duizend Lagen tot de Hemel en Muziek uit het Paradijs. En dan gaan we echt omlaag. Marjon doet het goed, tot we bij een minihaarspeldbochtje in het met grote platte keien geplaveide pad komen. Opeens slaat de hoogtevrees in alle hevigheid toe, maar meteen is daar een van de Chinese vrienden die haar de rest van de weg langs alle moeilijke stukken leidt en haar ook de tijd geeft om foto's te maken. Zo lief en zorgzaam! Na anderhalf uur staan we weer in het dal. Onderweg hebben we van een Yaovrouw zónder kraampje met textiel een zak licht rokerig geurende, gedroogde pepers gekocht, een tast- en eetbare herinnering aan deze grandioze, onvergetelijke tocht. We gaan op huis aan, lunchen (hoezo eten we hier niet voldoende...) een uur voor we Guilin bereiken en bereiden ons de rest van de middag voor op de avond. We gaan Pekingeend eten in het beste restaurant van Guilin en daarna op bezoek bij een oom van Jing van moederskant. Hij woont met vrouw, dochter en moeder in een twee verdiepingen tellend, riant appartement op de achtste etage in een complex luxueuze flatgebouwen. Het dakterras kijkt uit over de Ling en rondom op de typische bergen. Het is Mid Autumn Festival, overal wordt vuurwerk afgestoken, terwijl wij mooncake eten. Later schuiven we aan bij de theetafel waar oom voor zijn vrienden thee aan het zetten is. Dat klinkt simpeler dan het is. Eerst worden de piepkleine, dunne porseleinen kopjes in een aardewerken kom gespoeld met heet water en met een houten pincet eruit genomen. De thee wordt twee maal opgeschonken met niet meer kokend water, het eerste zetsel wordt uitgegoten op het blad waar, heel ingenieus, een soort afvoerputje in zit waaronder een emmertje hangt, en daarna pas worden de kopjes gevuld. Oom is een theekenner en -liefhebber: een kast in de hoek van de kamer staat vol enorme dozen, de een nog mooier dan de ander - goede thee wordt hier behandeld als een zeer kostbaar bezit, en navenant verpakt (theegruiszakjes ben ik in heel China, behalve in ons laatste hotel, nog niet tegengekomen). Met een paar woorden Engels (zij) en een paar woorden Chinees (wij) komen we er prima uit, en als Jacob er bij komt zitten wordt er ook nog vertaald. Als we naar de auto lopen hebben we echt het gevoel familie erbij te hebben gekregen, en dat is toch wel heel bijzonder - Chinese schoonfamilie!

Reacties

{{ reactie.poster_name }}

Reageer

Laat een reactie achter!

De volgende fout is opgetreden
  • {{ error }}
{{ reactieForm.errorMessage }}
Je reactie is opgeslagen!